7. achttiende eeuw
Rond 1700 telden Son en Breugel samen ongeveer 1500 inwoners. Dat zou twee eeuwen zo blijven. In 1737 telt de gemeente 113 woningen. In 1800 zal dat geslonken zijn tot 90. Son telt dan 1017 katholieken en 12 protestanten.
Het dorpsbestuur dat vergaderde in de ‘raadkamer’ in het huis Dommelstraat 12 kreeg in 1783 een eigen huisvesting door de bouw van het raadhuis op de Markt in Son. Ook de brandspuit kreeg er een plaats.
f Oude Raadhuis aan de Markt
Tegen het eind van de achttiende eeuw kregen de katholieken meer ruimte, omdat de scherpte van de protestantse maatregelen begon af te nemen. Desondanks bleven de protestantse bestuurders hun (economische) grip op de bevolking houden. In 1795 kwam de omslag: de Franse revolutie en het Franse bewind brachten nieuwe ideeën aan, o.a. over gelijke rechten voor protestant en katholiek. De katholieken waren veruit in de meerderheid en na enkele jaren kregen zij hun kerken weer terug.
Tussen 1730 en 1750 werd de watermolen bij de monding van de Groote Beek in de Dommel afgebroken. In 1740 had het buurtschap Esp een standerdmolen waarin het werk van de watermolen nadien werd overgenomen. De molenaar heette Petrus Moonen, kwam uit Hilvarenbeek en trouwde in 1738 in Sint Oedenrode met Adriana Teulings.
In 1798 werd in Son een nieuwe pastorie gebouwd, voor aan de Straat, zo groot, mooi en luxueus dat de protestante dominee er schande van sprak. Niettemin: de pastoor hield er ook een grote kruidentuin op na, waaruit voor ziekenzorg – in die tijd niet ongebruikelijk – geput kon worden.
Het zou nog enige tijd duren, voordat de drie schuurkerken konden worden afgebroken, want de twee bestaande ‘grote’ kerken waren aan een grondige restauratie toe. Tot overmaat van ramp verloren alle kerken in de omgeving bij een orkaan in november 1800 hun ranke hoge spits, zo ook die van Son en van Breugel.
Rond 1800 wordt van de gemeenschappelijke grond wederom een fors stuk – ditmaal 60 hectare – aan landbouwers verkocht en ontgonnen.
pastorie in Son (anno 1798, afgebroken in 1963)
Het bestuur van Son en Breugel vóór 1810
Al vanaf de Middeleeuwen was het bestuur van de dorpen Son en Breugel hiërarchisch geregeld:
Bovenaan stond de Brabantse hertog als de landsheer (later werd dat de Bourgondische hertog, daarna de Spaanse koning en na 1648 de Staten Generaal van de Republiek der zeven Verenigde Provincies).
Daaronder stonden in de gewesten de ambtenaren, die van hogerhand hun instructies ontvingen en uitvoerden ( bijvoorbeeld in het gewest Brabant).
Op hun beurt hadden zij plaatselijk ambtenaren aangesteld als hun plaatsvervanger: een kwartierschout over een groter gebied (bijvoorbeeld Peelland) en onder diens gezag schepenen in de dorpen.
Son en Breugel vormden samen één schepenbank, waarin vier schepenen uit Son zaten en drie uit Breugel. De leiding had een Sonse president-schepen. De kwartierschout benoemde ter ondersteuning van het werk van de schepenen een secretaris, een belangrijke functie, want hij legde de besluiten van de vergadering van de schepenen vast en zorgde voor de correspondentie naar andere bestuursorganen. Een vorster zag toe op de handhaving van de algemene orde.
Daarnaast waren er per dorp de borgemeesters, die de belastingen inden en betalingen deden in opdracht van de schepenen, armmeesters of Heilige-Geestmeesters voor de armenzorg en kerkmeesters, verantwoordelijk voor het functioneren van de kerk.
Voor belangrijke besluiten werden vanuit de ‘hoeken’, acht van Son en vijf van Breugel, hoekmannen geraadpleegd.
De schepenen hielden zich bezig met bestuurstaken, de lagere rechtspraak en taken die nu door de notaris worden gedaan, zoals het vastleggen van grondtransacties, het aangaan van leningen. Zij vergaderden wellicht in de kerk, de plaatselijke herberg, bij de kwartierschout in de Dommelstraat (12) en na 1783 in het Raadhuis op de Markt.