4. Middeleeuwen (450 – 1500 na Chr.)
Vroege Middeleeuwen – Volksverhuizingstijd (450 – 525 na Chr.) en Merovingische tijd (525- 725 na Chr.)
Op basis van gevonden nederzettingsafval (aardewerk, o.a. fragmenten van een knikwand-urn) is aangetoond dat het centrum van Son (tot de Groote Beek) in de nadagen van de Romeinse tijd en gedurende de gehele vroege middeleeuwen continu bewoond gebleven is. Ook op basis van historisch onderzoek mag geconcludeerd worden dat Son na de Romeinse tijd niet verlaten is.
Voorts is het tracé van de aangetroffen Romeinse (zand-)weg nooit verlaten. Pas vanaf de Late Middeleeuwen / Nieuwe Tijd werd de situering van deze weg iets gedraaid.
Vroege Middeleeuwen – Karolingische tijd (725 – 900 na Chr.)
Ook in dit tijdvak werden het centrum van Son, het Pieter Brueghelplein, de Hooidonkse Akkers en de omgeving Kemenade en het gebied ten westen van omgeving Heuvel bewoond. Op deze locaties zijn aardewerkresten, bodemsporen zoals paalkuilen (van bebouwing) en waterputten gevonden. Uit één van die putten kwamen resten van granen, noten en vruchten tevoorschijn. Ook de plant ‘ijzerhard’ zat daartussen, Hieraan werden in de middeleeuwen magische krachten toegeschreven, zoals geluk, voorspelling en bescherming.
Aangezien in het centrum van Son bij diverse opgravingen opvallend veel aardewerk uit dit tijdvak is aangetroffen, kan men alhier spreken van een serieuze bewoningskern.
Vroege Middeleeuwen – Ottoonse periode (900 – 1050 na Chr.)
Eveneens in deze tijd werden het centrum van Son, alsmede Breugel, de Hooidonkse Akkers en de omgeving van de latere buurtschappen Heuvel, Kemenade, Stad van Gerwen, Wolfswinkel en Aanschot bewoond, gegeven aangetroffen paalsporen van boerderijen en bijgebouwen, alsmede aardewerkrestanten.
In deze periode heerste het feodale stelsel. Dit hield in dat allerhande personen (zoals de Duitse keizer Otto) en edellieden als vertegenwoordigers van de wereldlijke macht enerzijds en bisschoppen en kloosters als vertegenwoordigers van de kerkelijke macht anderzijds rechten claimden over stukken grond en hierover belasting hieven. Een volledig gebied bedekkend landsheerlijk gezag bestond dus niet. Keizer Otto bezat in de streek hier en daar de rechten op domeinen, waaronder te Son. De opkomende adel – alhier de heren van Rode (het tegenwoordige St.-Oedenrode) – kreeg ook in Son meer en meer voet aan de grond en claimde meer en meer deze gronden (en dus rechten). Aangezien de rechtmatige eigenaar ver weg zat, had hij moeite om zijn belangen alhier te verdedigen. In 959 werd Heraclius door Otto’s broer Bruno (aartsbisschop van Keulen) tot volgende bisschop van Luik benoemd. Bruno gaf aan Heraclius de rechten over diverse domeinen om het Luikse bisdom van (belasting-)inkomsten te voorzien, op voorwaarde dat hij hier Petrus-kerken zou stichten. Immers: Bruno had een voorliefde voor de heilige Petrus. Eén van de ‘originele’ banden van Sint Petrus had hij vanuit Rome naar Keulen laten overbrengen en hij liet in zijn ambtsgebied bestaande kerken aan Sint Petrus toewijden en stichtte er ook nieuwe. Vermoedelijk kreeg ook Son daarmee al in de 10e eeuw een kerkje.
Volle Middeleeuwen (1050 – 1250 na Chr.)
De tot nu toe vroegst bekende schriftelijke vermelding van Son is te vinden in een pauselijke brief uit 1107. Het gaat om een oorkonde waarin paus Paschalis II de Benedictijner abdij van Sint-Truiden (in het hedendaagse België) bevestigt in haar bezittingen en rechten, waaronder het ‘altare de Sunna’ (kerk waar inkomsten gegenereerd worden). Dit betekent dat de abdij het recht had om in Son belasting te heffen over grondexploitatie, alsmede inkomsten uit zielzorg te innen. Son kreeg aldus met zekerheid vóór 1107 en Breugel vóór 1320 een kerk.
Aan het eind van deze periode (1050-1250) werd de bestaande bewoning op diverse locaties uitgebreid, terwijl de bewoningskern ten oosten van Aanschot waarschijnlijk verlaten werd. Tevens werden er nieuwe hoeves gesticht en grotere gebieden ontgonnen.
Uit het gebied ten westen van de Waterstraat komt een boomstamwaterput uit de 12e eeuw die sinds 2022 in het ‘Dommelhuis’ in Son te zien is. Waar de bewoning in het centrum van Son een grote kern vormde, bleef het centrum van Breugel bescheiden van omvang. Wel werd in 1146 het klooster van Hooidonk gesticht. Dit klooster zou zich later met haar hoeves en grondgebied afscheiden van Breugel. Dit verklaart waarom heden ten dage de gemeentegrens tussen Son en Breugel enerzijds en Nuenen (Nederwetten en Gerwen) anderzijds dwars door de buurtschappen Hooidonk, Stad van Gerwen en Olen loopt, wat bestuurlijk zeer onlogisch is.
Late Middeleeuwen (1250 – 1500 na Chr.)
Rond 1100 wist de hertog van Brabant zijn macht dusdanig uit te breiden dat het oostelijke deel van het huidige Noord-Brabant onder zijn bestuur kwam te vallen. Om de lokale (niet-regionale) heerschappers voor zich te winnen verleende de hertog hen rechten zoals marktrecht, jachtrecht, maalrecht, etc. Hiermee kon de adel haar machtspositie en inkomsten behouden. In ruil daarvoor dienden ze de hertog trouw te zijn door het leveren van goederen (tienden/belasting) en diensten/manschappen in conflictsituaties. Inmiddels was de invloed vanuit Keulen daarmee dus verdwenen. Wel bleef het kerkelijk gezag (vaak via kloosters en kapittels onder het bisdom Luik) bestaan. Ook kloosters en kapittels hadden inkomsten via tienden (belasting).
De hertog van Brabant liet in 1311 de grenzen van de dorpen Son en Breugel vastleggen. Zij bleven tot 1972 vrijwel ongewijzigd. In 1355 werd bepaald welke gebieden alhier voor gemeenschappelijk gebruik mochten worden aangewend ter winning van turf, heideplaggen (ten behoeve van mestvorming in een potstal) en hout voor verwarming en woningbouw, alsmede voor het weiden van schapenkuddes.
Ook archeologisch zijn op talloze locaties sporen van bewoning in deze periode teruggevonden. Veelal betreft het waterputten, aardewerk, botten, paalsporen van gebouwen (boerderijen – houtskeletbouw met lemen wanden) en sporen van greppels.
Bij de monding van de Groote Beek in de Dommel stond in 1257 al een watermolen die in dat gebied tot tussen 1715 en 1750 zou blijven bestaan. In 1273 werd de adellijke priorij van Hooidonk voor 50% eigenaar. In 1546 kwam deze watermolen in volledig eigendom van deze priorij. In die tijd bezat de priorij (bestaand hebbend van 1146 tot 1648) ook meerdere boerderijen in Son en in Breugel.
Son had rond 1440 al een herberg, genaamd ‘De Zwaan’, in deze streek een gangbare naam. Op de plek waar tegenwoordig ‘De Zwaan’ (stammend uit midden 18e eeuw) te vinden is, stond in 1669 al een herberg-brouwhuis.
Kort na 1400 werd het – inmiddels stenen – Sonse kerkje uitgebreid met een klein koor. Aan dat koor zou 50 jaar later een nieuwe vervangende hoge kerk aangebouwd worden. Om dit te financieren kreeg het bestuur van Son in 1445 toestemming van hertog Philips de Goede om 12 bunder (+/- 12 hectare) gemeenschappelijke grond te verkopen. Koper van die grond was Adam Marcelis die Luwe. De hoog geconstrueerde vervanging van het kleine lage Sonse kerkje werd tussen 1446 en 1459 gebouwd; de rijk versierde toren (o.a. met mergelsteen) kwam pas in 1526 gereed.
Ook Breugel had in 1320 al een kerkje. Begin 15e eeuw bouwde men een nieuw priesterkoor. Midden 15e eeuw werd er vervolgens een nieuwe kerk aan dit priesterkoor gebouwd.
Beide kerken werden in de stijl van de Brabantse gotiek opgetrokken. Zij fungeerden als middelpunt van de samenleving. Daar werd gebeden en vergaderd; soms kregen de kinderen daar kerkelijk onderwijs.
In de vijftiende eeuw waren Son en Breugel twee zelfstandige dorpen. Op het grondgebied van beide dorpen lagen (in het buitengebied) verspreid liggende hoeves. Een aantal hiervan zou later uitgroeien tot buurtschappen zoals: ten noorden, zuidwesten en zuiden van Son: Heuvel, Vossenhol, Esp, Ekkersrijt, Kemenade, Hoeven, Aanschot en Bokt; ten oosten van Breugel: Hoogstraat, Eind en Keske (zie bovenstaand kaartje).
Het aantal inwoners wisselde nogal eens, gezien het volgende staatje. Ziektes zoals de pest, alsmede misoogsten en oorlogshandelingen speelden hierbij een aanzienlijke rol.
Het aantal huishoudens in het totale gebied:
- in 1437: 190 (rond 1.000 inwoners)
- in 1464: 328
- in 1480: 236
- in 1511: 192
- in 1515: 135
- in 1525: 290
In het midden van de vijftiende eeuw was er behoorlijke welvaart. De bevolking groeide tot zo’n duizend mensen; de (Bourgondische) hertogen hadden bestuur en rechtspraak goed geregeld. Naast de talrijke landbouwers kende dit gebied ook smeden, kleermakers, brouwers en radenmakers, alsmede streek -specifieke beroepsbeoefenaars zoals schaapsherders, wevers en kooplieden. Er waren broederschappen zoals het Sint- Catharinagilde (sinds 1459) in Son, gevormd voor bijstand in het verlenen van hulp in crisissituaties, zoals bescherming bij plunderingen of hulp bij overlijdensgevallen.